De Q-koortsuitbraak in Nederland verliep van 2007 tot en met 2011 en werd voornamelijk veroorzaakt door geiten en schapen geïnfecteerd met de bacterie Coxiella Burnettii. Ongeveer 1-5% van de acute Q-koortspatiënten ontwikkelt ook chronische Q-koorts. Bij chronische Q-koorts patiënten kan worden aangetoond dat, na de acute Q-koorts infectie, de bacterie nog steeds aanwezig is in het lichaam, waarbij een langdurige behandeling met antibiotica vaak noodzakelijk is. Ook kunnen patiënten last krijgen van langdurige klachten van vermoeidheid na infectie. Wanneer de vermoeidheidsklachten langer dan 6 maanden aanhouden, er geen sprake is van chronische Q-koorts en er geen andere oorzaak van de vermoeidheid aangetoond kan worden, worden patiënten gediagnosticeerd met het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS). Uit eerder onderzoek is gebleken dat 20% van de werkende Q-koorts patiënten nog een verminderde arbeidsparticipatie had op 12 maanden na aanvang van de ziekte. Verder is ook uit patiëntenverhalen gebleken dat ze erg belemmerd worden in hun psychosociaal functioneren. Dit is in wetenschappelijk onderzoek vooralsnog erg onderbelicht gebleven, vooral in de specifieke groep van chronische Q-koorts en QVS patiënten. Het doel van dit onderzoek (ook wel de ImpaQt studie geheten) is dan ook om te onderzoeken wat het effect is van chronische Q-koorts of QVS op de arbeidsstatus en het psychosociaal functioneren bij deze patiënten, 5 tot 9 jaar na aanvang van hun acute Q-koortsinfectie.
In de verschillende deelstudies van de ImpaQt studie werd het volgende aangetoond:
1. De lange termijn impact van chronische Q-koorts en Q-koortsvermoeidheidssyndroom op psychosociaal welbevinden.
Na het doormaken van een acute episode van Q-koorts, ontwikkelt zo’n 1-5% van de mensen chronische Q-koorts en zo’n 20% Q-koortsvermoeidheidssyndroom. Deze studie heeft onderzocht of deze complicaties een lange termijn effect op het psychosociaal welbevinden veroorzaken, en heeft dat welbevinden vergeleken met een groep uit de algemene bevolking en een groep Diabetes Mellitus type II patiënten. Vijf tot negen jaar na het ontstaan van Q-koorts werd kwaliteit van leven, angst, sociaal functioneren en tevredenheid met relatie gemeten. Kwaliteit van leven en sociaal functioneren waren significant lager en angst significant hoger in deze groepen vergeleken bij de algemene bevolking en bij mensen met DMII. Dit effect werd sterk beïnvloed door het optreden van vermoeidheid in beide Q-koorts groepen. Voor zorgprofessionals is het van belang dat ze rekening houden met en ondersteuning bieden aan deze Q-koorts patiënten met lange termijn klachten.
2. Cognitieve prestaties en subjectieve klachten van patiënten met chronische Q-koorts of het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS).
Deze studie onderzocht enerzijds de cognitieve prestaties van patiënten met chronische Q-koorts of het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) in vergelijking met controle personen en anderzijds werden deze prestaties vergeleken met hun subjectieve cognitieve klachten. Dit werd bij 30 patiënten met chronische Q-koorts, 32 met QVS en 35 controle personen onderzocht met neuropsychologische testen. Een aanzienlijk deel van de chronische Q-koorts patiënten (38%) toonde een lage validiteit van de prestatie testen vergeleken bij de controlegroep (14%). Na exclusie van de personen met lage validiteit voor de testen, bleken er in de scores van cognitieve prestaties geen significante verschillen tussen de groep patiënten en controles. QVS patiënten rapporteerden wel hogere mate van cognitief ervaren klachten vergeleken met controles. Cognitief ervaren klachten waren niet significant gerelateerd aan cognitieve testen.
Deze uitkomsten laten zien dat het van belang is om niet alleen de cognitief ervaren klachten van deze groepen patiënten in kaart te brengen, maar dit ook door middel van cognitieve prestatie testen te meten.
3. Impact van Q-koortsvermoeidheidssyndroom op de werkstatus van deze patiënten.
Omdat bekend is dat het hebben van chronische ziekten een invloed kan hebben op de werkstatus van mensen, en dit nog niet bekend was voor mensen met Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS), is dat in deze studie bestudeerd en vergeleken met een controle groep uit de Nederlandse bevolking.
Het deel werkende QVS patiënten daalde van 78% het jaar voorafgaand aan hun Q-koorts episode naar 41% 4 jaar na dien, terwijl dat in de controle groep ongeveer stabiel bleef (van 82% naar 78%). Werkende QVS patiënten toonden een significant steilere daling van het gemiddeld aantal werkzame uren per week (van 35 naar 22 uur per week) in vergelijking met de controle groep (van 31 naar 28 uur per week). QVS patiënten scoorden significant lager op de werkindicatoren werk vermogen, werk tevredenheid en tijd nodig voor herstel.
Deze studie toont dat bedrijfsartsen oplettend moeten zijn in het optreden van en de ernst van de impact van QVS op werk.
Betrokken medewerkers
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Daphne Reukers (Daphne.reukers@radboudumc.nl). Zij wordt begeleid door: Jeannine Hautvast, Ellen van Jaarsveld, Koos van der Velden en Joris van Loenhout van AMPHI. Het onderzoek wordt gefinancierd door de Stiching Q-support.